De reislust van Menno van Coehoorn 1

De reislust van Menno van Coehoorn 1 08-03-2024

Aan het einde van de zeventiende eeuw waren maar weinig mensen zo vaak op reis als Menno van Coehoorn, de Friese strateeg en vestingbouwer die omstreeks het jaar 1700 de basis legde voor de eerste systematische waterlinie die Holland – en daarmee de Republiek – moest beschermen. Deze Zuiderfrontier, verwijzend naar de zuidgrens van de Republiek die liep van Sluis in het westen van het huidige Zeeuws-Vlaanderen tot aan Grave in het oosten van het huidige Noord-Brabant, werd een linie van grootse vestingsteden. Als een parelketting waren deze steden langs de Naad van Brabant met elkaar verbonden door middel van inundatiegebieden. Vandaag de dag staat het Brabantse deel van deze linie beter bekend als de Zuiderwaterlinie (Figuur 1).

Vanaf het Rampjaar in 1672 kreeg de Nederlandse Republiek er een nieuwe vijand bij: het Frankrijk van Lodewijk XIV. Met het grootste en sterkste leger van Europa bleef het vizier van de Zonnekoning na het Rampjaar gericht onze Republiek. De Zuiderwaterlinie was het Nederlandse antwoord op deze constante dreiging en Menno van Coehoorn besefte dit belang maar al te goed. Hij was namelijk degene die zich vanaf het jaar 1695 boog over de aanleg van de linie. Tot aan zijn dood in 1704 heeft hij een bijna onmogelijke klus geklaard door de basis te leggen voor een reeks zwaar versterkte vestingsteden langs een 200 km lange waterlinie. Zijn geheim? Heel veel reizen.

Expertise

 

De professionaliteit die van Coehoorn doorvoerde in de Nederlandse vestingbouw was aanzienlijk. Hij was een van de eerste vestingbouwers die het werk van vestingbouwer en ingenieur combineerden. De positie, vorm en functie van een vestingwerk was volgens hem namelijk ondergeschikt aan het landschap. Vooral met de aanleg van de Zuiderwaterlinie waren de hoogten in het landschap en de aanwezigheid van water van fundamenteel belang en dat maakte het Brabantse landschap het cruciale startpunt van dit bouwproces. Hier begon hij vanaf 1698 met het toepassen van zijn eigen manier van vestingbouw die later het Nieuw-Nederlandse Stelsel zou gaan heten.

Wat was zijn basis voor deze nieuwe manier van ontwerpen die brak met de traditionele en gangbare vestingbouw? De expertise die hij meenam in zijn ontwerpen had hij voornamelijk te danken aan zijn werk in het veld als strateeg in opdracht van de Nederlandse Republiek. Net als zijn voorvaders was hij een geboren militair en dat betekende veel reizen. Deze reizen hadden voor van Coehoorn een duidelijk doel: het opdoen van ervaring.

Al op zijn zestiende begon Menno aan zijn militaire dienst en drie jaar later – in 1660 – nam hij als negentienjarige de Friese compagnie van zijn vader over. In deze tijd was er weinig oorlog te voeren, aangezien de Republiek zich na de Tachtigjarige Oorlog in een relatief rustige periode bevond. Dat veranderde met de komst van Lodewijk XIV op het Europese machtstoneel en de terugkerende oorlogsdreiging vanuit het zuiden. Van Coehoorn kwam in 1672 met zijn compagnie in Maastricht terecht, de stad die als voorpost fungeerde tegen een eerste aanval van de Fransen. In mei van dat jaar opende de Zonnekoning zijn veldtocht en was het Rampjaar geboren.

Van Coehoorn raakte een jaar later gewond bij de belegering van de stad, die onder leiding stond van Sébastien le Prestre seigneur de Vauban. Voor van Coehoorn was dit het begin van een reislustige periode en de vlucht van zijn carrière. Hij stond in Maastricht niet alleen oog in oog met de vernieuwende manier van belegeren die Vauban met succes toepaste, maar ook met zijn latere bewonderaar: Vauban zelf. Menno van Coehoorn steeg vanaf dit jaar namelijk snel in de rangen gezien zijn toenemende betrokkenheid bij het belegeren en verdedigen van vele vestingsteden in de Lage Landen.

Van Coehoorn zag elke belegering als een nieuwe casus, waarbij hij aantekeningen maakte over de sterke en zwakke plekken van de steden en omliggende gebieden. Het vele reizen betaalde zich uit in de jaren negentig van de zeventiende eeuw. Als kolonel-commandant behaalde hij zijn grootste succes tijdens herovering van Namen in 1695. Vauban en van Coehoorn waren elkaars evenknie geworden en er bleek over en weer veel waardering te bestaan. De Friese strateeg had het zelfs geschopt als verwijzing in een toneelstuk van Racine, die in opdracht van de Zonnekoning een verhaal schreef over de Franse successen op het slagveld.

De militaire successen van Menno van Coehoorn betaalden zich uit. Hij werd door Willem III aangewezen als de derde Directeur-Generaal der Fortificatiën belast met het versterken van de frontieren van de Republiek. Terwijl de koning-stadhouder III gebrand was op het omzetten van de lessen uit het Rampjaar in tastbare resultaten, greep van Coehoorn eindelijk zijn kans om zijn nieuwe manier van vestingbouw toe te passen.

In 1695 werd de schade opnieuw opgemaakt en die was fors. De vestingen langs de zuidelijke en oostelijke frontier waren of sterk vervallen of (deels) verwoest. Dit betekende dat van Coehoorn aan het hoofd stond van een monsterklus: het opknappen en versterken van respectievelijk alle vestingsteden van Sluis tot aan Grave en van Nijmegen tot aan Groningen.

Om de begroting van het project op te stellen moest hij weten wat er aan elke vestingstad moest veranderen. De expertise die daarvoor nodig was, lag op dat moment alleen bij Menno van Coehoorn zelf. Dit betekende dat hij een inspectiereis moest uitvoeren langs zeventien steden; een tocht van Friesland naar Zeeland. Willem III gaf hem ook nog eens mee dat hij zijn werk zo snel mogelijk moest uitvoeren, vanwege de toenemende Franse dreiging. Lang kon hij dus niet blijven op één plek. Gezien het landsbelang nam hij vanaf Zwolle zijn twee beste ingenieurs mee; Johan Vleugels en Johan Alberding.

Riny Gabriëls.

Bron : site en nieuwsbrief van de Zuiderwaterlinie